Hoe kies je uit duizenden woorden?
“Welke woorden kies ik? Welke woorden kunnen het best in de spraakcomputer gezet worden? Welke woorden zijn belangrijk om snel te kunnen vinden?”
Een erg belangrijke vraag, die in de praktijk van ondersteunde communicatie (OC) door veel ouders, leerkrachten en therapeuten gesteld wordt.
Aan de ene kant is het antwoord op deze vragen lastig.
Het Nederlands heeft namelijk tienduizenden, zo niet honderdduizend, woorden. Een gemiddelde volwassene gebruikt er zo’n tien- tot twaalfduizend. De grootte van de woordenschat bij kinderen gaat van ongeveer duizend woorden bij een kind van drie jaar naar ongeveer zesduizend woorden bij de leeftijd van zes jaar (Schaerlaekens, 2008).
Hoe kies je uit al die duizenden woorden?

Kernwoordenschat
Aan de andere kant is het antwoord op deze vragen ‘simpel’.
Het antwoord heet namelijk: kernwoordenschat, soms ook wel kernvocabulaire genoemd.
Uit onderzoeken blijkt dat van die tien- tot twaalfduizend woorden een gemiddelde volwassene er driehonderd héél vaak gebruikt, wel in tachtig procent van de gevallen als zij communiceren. Met een kleine set aan woorden kunnen zij dus al heel veel zeggen.
Bij kinderen en jongeren, óók met een communicatief meervoudige beperking, blijkt deze kleine set aan woorden ook duidelijk te bestaan. Het gaat dan niet om driehonderd, maar om zo’n twintig woorden bij peuters, tot zo’n honderd tot honderdvijftig woorden bij jongeren.

Hoe kies je woorden in OC
Een belangrijke voorwaarde en het uitgangspunt bij het kiezen van woorden in OC is dat:
het noodzakelijk is om toegang te hebben tot een woordenschat die de communicatieve en taalontwikkeling ondersteunt en toelaat.
Het gaat dus niet alleen om woorden die de persoon al kent, maar ook om woorden die de persoon nog kan gaan leren te gebruiken. Bedenk hierbij: niemand communiceert alleen met zelfstandige naamwoorden. Onze taal, ook die van hele jonge kinderen, bestaat ook uit heel andere woorden.
Definitie Kernwoordenschat
Woorden die consistent gebruikt worden ongeacht de gebruiker, de communicatiepartner, de setting waarin gecommuniceerd wordt en het gespreksonderwerp (Balandin & Lacono, 1999; Banajee et al., 2003; Cross, Baker, Klotz & Badman, 1997; Heim, Jonker, Koerselman & Veen, 2003, in Meihuizen, de Regt, De Moor & Mulders, 2003).
Het kernvocabulaire bestaat voornamelijk uit functiewoorden. Functiewoorden zijn lidwoorden, voegwoorden, voornaamwoorden en voorzetsels maar ook telwoorden behoren hiertoe. Het zijn de woorden die de taal maken. Het gaat hierbij wel vaak om meer abstracte begrippen (zie tabel ’kernwoorden’). Er wordt vaak, onterecht (!), vermoed dat gebruikers van OC deze woorden lastig kunnen leren omdat ze te abstract zijn. Uit vele voorbeelden blijkt dat dit niet klopt. Het is wél een reden om veel te modelleren. Klik hier voor voorbeelden en toepassingen: Leren communiceren met hulpmiddelen.
Door modelleren worden deze woorden honderden keren gebruikt in verschillende contexten door verschillende communicatiepartners en hierdoor kunnende gebruikers van OC de betekenis leren. Bedenk immers dat óók al hele jonge zich normaal ontwikkelende kinderen al veel van deze abstracte leren gebruiken. Vele studies (voor een overzicht zie Van Tilborg & Deckers, 2017) laten zien dat het kernvocabulaire sterk vergelijkbaar is tussen mensen zonder en mensen met een communicatieve beperking.
Wilt u meer weten over modelleren? Lees dit in mijn blog Hoe leer je iemand OC te gebruiken: modelleren, modelleren en modelleren

Randwoorden
De andere twintig procent bestaat uit randwoorden, ofwel randvocabulaire.
Randwoorden zijn inhoudswoorden en zijn specifiek voor een onderwerp of de situatie waarin gecommuniceerd wordt. Het gaat om woorden, veelal zelfstandige naamwoorden, die maar een beperkt aantal keer op een dag gebruikt worden, maar wel belangrijke inhoud in zich hebben. Zoals hobby’s, voorkeuren voor eten, drinken en activiteiten, maar ook om te kunnen vertellen over het weekend. Randwoorden zijn nodig om specifiek en concreet te kunnen communiceren.

Combineer kern- en randwoorden
Op een OC-systeem moeten kernwoorden altijd gecombineerd worden met randwoorden. Het is lastig om een betekenis van een boodschap te begrijpen met alleen een zelfstandig naamwoord.
Betekent ‘chocomel’ dat de persoon chocomel wil drinken, dat hij wil vragen of je eraan gedacht hebt om chocomel te kopen, of wil hij zeggen dat eerder op school zijn klasgenoot zijn chocomel over de tafel heeft gegooid?
Combineren
Door kernwoorden te combineren wordt de betekenis duidelijker: kernwoorden geven verdere inhoud en betekenis aan randwoorden. Door het gebruiken van kernwoorden kun je al snel leren om invloed te hebben op je omgeving door bijvoorbeeld iets te weigeren, verkrijgen of je mening te geven met kernwoorden als “niet”, “klaar”, “die”, “willen” en “meer”.
Aangezien we de kernwoorden zo vaak op een dag gebruiken, ook als communicatiepartner, is het prettig om deze woorden snel te kunnen selecteren op het communicatiehulpmiddel. Deze woorden moeten dan ook snel vindbaar zijn. Het liefst meteen op het beginscherm of ten minste op pagina’s waar ze gecombineerd worden met randwoorden. Veel randwoorden gebruiken we niet heel vaak. Deze hoeven dan niet prominent op de hoofdpagina te staan. Inmiddels zijn er vele verschillende vocabulairesets ontwikkeld, die gebaseerd zijn op de verdeling van kern- en randwoorden.
Nederlandstalig onderzoek
Internationaal gezien is er veel onderzoek gedaan uit welke woorden het kernvocabulaire bestaat. In het Nederlands is er alleen in recente jaren wat onderzoek gedaan.
In onderstaande tabel wordt het volgende weergegeven op basis van dit Nederlandstalige onderzoek uitgevoerd vanuit de Radboud Universiteit Nijmegen en Fontys Paramedische Hogeschool Eindhoven.
In kolom 1 staan de kernwoorden van zich normaal ontwikkelende peuters (Deckers et al., 2018).
In kolom 2 staan de kernwoorden van kinderen met Downsyndroom (2 – 6 jaar oud) (Deckers et al., 2017).
De kernwoorden van kinderen met Downsyndroom komen sterk overeen met de kernwoordenschat van zich normaal ontwikkelende kinderen; deze kernwoorden hebben dezelfde syntactische (zinsbouw), semantische (betekenis) en pragmatische (functie van taalgebruik) functies. Het percentage van het aantal zelfstandige naamwoorden in de meest gebruikte woorden ligt wel wat hoger bij kinderen met Downsyndroom.
Het lijkt zeer waarschijnlijk dat dit beïnvloed wordt door het gebruik van ondersteunende gebaren, welke veel van de kinderen met Downsyndroom in het onderzoek gebruikten als één van hun communicatievormen.
Vaak zien we dat, in eerste instantie, vooral ondersteunende gebaren worden aangeleerd voor inhoudswoorden en dan met name zelfstandige naamwoorden of werkwoorden. Maar ook kernwoorden zijn mogelijk in gebaren, zoals woorden als “op” en “in”.

Let op: dit zijn de meest gebruikte woorden door deze kinderen. Dat betekent niet dat dit de enige woorden zijn die in een OC-systeem moeten staan.
Wilt u weten of Stichting Milo iets voor u kan betekenen? Stel uw vraag via ons contactformulier. Wij bellen of mailen u dan.